Schuiven
Roeiers realiseerden zich dat je met een langere haal meer snelheid kon maken. Maar hoe? De Amerikaan John Babcock (1836-1908) bedacht zijn haal te verlengen door te glijden op met vet ingesmeerd leer onder zijn broek. Hij richtte in 1857 de Metropolitan Rowing Club of Chicago op. In datzelfde jaar vond hij de sliding seat uit: een met leer bedekt houten bankje met twee groeven die op ingevette messing railtjes gleden. Die plaatste hij in zijn eigen single sculls boot, in goed Nederlands skiff. Hij stopte van 1861 tot 1865 met roeien om in het leger te dienen tijdens de hele Amerikaanse burgeroorlog. Daarna pakte hij de draad op en vond in de winter van 1869/70 ook nog de roeimachine uit.
Edward Hanlan
In Europa werden werden de sliding seats in 1865 in Newcastle voor het eerst gebruikt. De eerste versies hadden een korte glijbaan van effectief maar vijftien centimeter. Latere hadden, op initiatief van de Canadese skiffeur Edward ‘Ned’ Hanlan (1855-1908), een driemaal zo lange glijbaan.
Rollen
Na het glijbankje volgde in 1883 de uitvinding van het rolbankje, met wieltjes. De patenten staan op naam van twee uitvinders: Erich Schiller uit Berlijn en Michael Davis uit Portland, USA.
Trage acceptatie
Het duurde lang voordat iedereen zich op die manier door de boot bewoog. Met name Eton en Oxford bleven aanvankelijk bij de vaste bank met de traditionele zwaai van het bovenlichaam bij de inpik en daarna een kort glijmoment. Maar toen rond 1890 Belgen en andere buitenlanders met lange slidings in Henley begonnen te winnen, was het bekeken. Iedereen schakelde over.
Instructie
Rudolph Chambers Lehmann (1856-1929) wijdt in zijn boek Rowing uit 1898 instructieve foto’s aan het roeien met rolbankjes.
In 1898 was het pleit nog niet beslecht, dus Lehmann liet ook zien hoe je met vaste bank moest roeien.
Bron: gutenberg.org