Eerste roeigoud
De eerste Nederlandse gouden roeimedaille – niet de eerste Olympische titel – werd in Parijs behaald door de Laga-roeiers Willy Rösingh en Toon (of Teun) Beijnen in de tweezonder, vroeger de ‘stuurmanloze twee’ genaamd. Voor Nederland bleef het bij deze ene medaille.
Voor de ogen van de Nederlandse supporters was de strijd snel gestreden. Van de drie ingeschreven boten waren de Engelsen wegens blessures niet gestart, waardoor de eerste race tegen de Fransen meteen de finale was. Dit doet echter niet af aan de grote kwaliteiten van beide roeiers. Zij regen in de vier en de acht vele Nederlandse en Europese titels aaneen alsmede twee Varsity-overwinningen (1923 en 1925). Ze behoorden tot de sterkste roeiers van hun generatie.
Niet alleen met roeien maakte Beijnen naam. Hij had een flamboyante levensstijl. Hij was onder meer jeneverstoker, trouwde na een weddenschap in Parijs met een Sloveense operazangeres, Erna Hrowath, en nam tweemaal deel aan de Rally van Monte Carlo. In de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het verzet in de Betuwe.
Boot gered
De Olympische boot, de J.A. v.d. Vegte, gebouwd door George Sims in Londen, is nog decennia door Laga gebruikt en zou traditioneel in de open haard eindigen. De kleinzoon van Rösingh echter, destijds ook Lagaai, wist dit in 1994 te voorkomen. De boot is na restauratie in bruikleen overgedragen aan het Olympisch museum in Lausanne.
Documentaire
Omroep Gelderland heeft een documentaire gemaakt over deze twee roeiers, met beelden uit 1924 en van de boot in het museum in Lausanne.
Amateur Constant Pieterse
Skiffeur en tweevoudig Europees kampioen Constant Pieterse nam voor het eerst deel aan de Spelen. Hij verloor in de eerste herkansing en was daarmee uitgeschakeld.
Voorafgaand aan zijn deelname was er een akkefietje dat mogelijk zijn voorbereiding en daarmee zijn prestatie beïnvloed had. Tussen hem en zijn vereniging De Hoop was een conflict ontstaan over zijn amateurstatus. Het bestuur van de Nederlandse roeibond stelde daarop een onderzoek in. In de algemene vergadering van december 1923 gaf het bestuur van de bond een verklaring af dat het uitkomen van de heer Pieterse in de olympische roeiwedstrijd “op generlei bezwaar stuit”.
Pieterse kwam niet meer voor De Hoop uit. Hij zou vier jaar later wel in Amsterdam uitkomen.
Geveld door de hitte
De gestuurde vier van De Amstel bestond uit de broers Jacob en Jo Brandsma, Dirk Fortuin, Jean van Selfhout en Louis Dekker als stuur. Voor Van Selfhout waren het zijn tweede Spelen. In 1920 maakte hij deel uit van de zwemploeg. Hij kwam uit op de vrije slag en was lid van het waterpoloteam. In 1928 zou hij weer deelnemen als waterpoloër. De Nederlandse vier moest het opnemen tegen de Zwitsers, de absolute favoriet. Nederland won met ruim vier seconden voorsprong en ging naar de finale. Voordat echter de finale begon had de ploeg lange tijd moeten wachten in de brandende zon. Dat zou de oorzaak geweest zijn dat slagroeier Dirk Fortuin tijdens de finale van zijn stokje ging. Nederland lag tijdens de race in eerste positie maar finishte uiteindelijk niet.
De acht was snel klaar
Na een derde plaats in de serie waren de Spelen voor de acht voorbij, een tegenvallende prestatie voor de Europese kampioen. Deze Nereusploeg bestond uit stuurman Ted Cremer, slagman Simon Bon, Cornelis Eecen, Antony Fennema, de pas negentienjarige Roelof Hommema, Paul Maasland, Henk Rijnders, Gerrit Tromp en Egbertus Waller. Bon, Maasland en Waller zouden vier jaar later nog een keer uitkomen op de Olympische Spelen.
Een bijzondere deelnemer
Nautilus-roeier Herman van der Kloot Meijburg had als architect in 1924 het clubhuis aan de Oude Plantage in Rotterdam voor zijn vereniging ontworpen. Met dat ontwerp nam hij deel aan deze Olympische Spelen in het onderdeel Architectuur. Hij won geen prijs.